|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
|
1) | Want van de bediening, die1) voor de heiligen geschiedt, is mij onnodig aan u te schrijven.2) |
2) | Want ik weet de volvaardigheid uws gemoeds, van welke ik roem over u bij de Macedoniers, dat Achaje van3) over een jaar bereid is geweest; en de ijver, van u begonnen, heeft er velen verwekt. |
3) | Maar ik heb deze broeders gezonden,4) opdat onze roem, dien wij over u hebben, niet zou ijdel gemaakt worden in dezen dele; opdat (gelijk ik gezegd heb) gij bereid moogt zijn;5) |
4) | En dat niet mogelijk, zo de Macedoniers6) met mij kwamen, en u onbereid vonden, wij (opdat wij niet zeggen: gij) beschaamd worden in dezen vasten grond7) der roeming. |
5) | Ik heb dan nodig geacht deze broeders te vermanen, dat zij eerst tot u zouden komen, en voorbereiden uw te voren aangedienden zegen; opdat die gereed zij, alzo als een zegen,9) en niet als een vrekheid.8)10) |
6) | En dit zeg ik: Die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien;12) en die in zegeningen zaait,11) zal ook in zegeningen maaien. |
7) | Een iegelijk doe, gelijk hij in zijn hart voorneemt; niet uit13) droefheid, of uit nooddwang; want14) God heeft een blijmoedigen gever lief. |
8) | En God is machtig alle genade te doen15) overvloedig zijn in u; opdat gij in alles te allen tijd, alle genoegzaamheid hebbende,16) tot alle goed werk overvloedig moogt zijn. |
9) | Gelijk er geschreven is:17) Hij heeft gestrooid, hij heeft den armen gegeven; Zijn gerechtigheid blijft in der eeuwigheid.18)19) |
10) | Doch Die het zaad den zaaier verleent, Die verlene ook brood tot spijze, en vermenigvuldige uw gezaaisel, en vermeerdere de vruchten uwer gerechtigheid;20)21) |
11) | Dat gij in alles rijk wordt tot alle goeddadigheid, welke22) door ons werkt dankzegging23) tot God. |
12) | Want de bediening van dezen dienst vervult24) niet alleen het gebrek der heiligen, maar is ook overvloedig door vele dankzeggingen tot God; |
13) | Dewijl zij door de beproeving dezer25) bediening God verheerlijken over de onderwerping uwer26) belijdenis onder het Evangelie van Christus, en over de goeddadigheid der mededeling aan hen en aan allen; |
14) | En door hun gebed voor u,27) welke naar u verlangen,28) om de uitnemende29) genade Gods over u. |
15) | Doch Gode zij dank30) voor Zijn onuitsprekelijke gave. |