< 2 Korinthiërs 9 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
1)Want van de bediening, die1) voor de heiligen geschiedt, is mij onnodig aan u te schrijven.2)
2)Want ik weet de volvaardigheid uws gemoeds, van welke ik roem over u bij de Macedoniers, dat Achaje van3) over een jaar bereid is geweest; en de ijver, van u begonnen, heeft er velen verwekt.
3)Maar ik heb deze broeders gezonden,4) opdat onze roem, dien wij over u hebben, niet zou ijdel gemaakt worden in dezen dele; opdat (gelijk ik gezegd heb) gij bereid moogt zijn;5)
4)En dat niet mogelijk, zo de Macedoniers6) met mij kwamen, en u onbereid vonden, wij (opdat wij niet zeggen: gij) beschaamd worden in dezen vasten grond7) der roeming.
5)Ik heb dan nodig geacht deze broeders te vermanen, dat zij eerst tot u zouden komen, en voorbereiden uw te voren aangedienden zegen; opdat die gereed zij, alzo als een zegen,9) en niet als een vrekheid.8)10)
6)En dit zeg ik: Die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien;12) en die in zegeningen zaait,11) zal ook in zegeningen maaien.
7)Een iegelijk doe, gelijk hij in zijn hart voorneemt; niet uit13) droefheid, of uit nooddwang; want14) God heeft een blijmoedigen gever lief.
8)En God is machtig alle genade te doen15) overvloedig zijn in u; opdat gij in alles te allen tijd, alle genoegzaamheid hebbende,16) tot alle goed werk overvloedig moogt zijn.
9)Gelijk er geschreven is:17) Hij heeft gestrooid, hij heeft den armen gegeven; Zijn gerechtigheid blijft in der eeuwigheid.18)19)
10)Doch Die het zaad den zaaier verleent, Die verlene ook brood tot spijze, en vermenigvuldige uw gezaaisel, en vermeerdere de vruchten uwer gerechtigheid;20)21)
11)Dat gij in alles rijk wordt tot alle goeddadigheid, welke22) door ons werkt dankzegging23) tot God.
12)Want de bediening van dezen dienst vervult24) niet alleen het gebrek der heiligen, maar is ook overvloedig door vele dankzeggingen tot God;
13)Dewijl zij door de beproeving dezer25) bediening God verheerlijken over de onderwerping uwer26) belijdenis onder het Evangelie van Christus, en over de goeddadigheid der mededeling aan hen en aan allen;
14)En door hun gebed voor u,27) welke naar u verlangen,28) om de uitnemende29) genade Gods over u.
15)Doch Gode zij dank30) voor Zijn onuitsprekelijke gave.